De Koeckoeks en hun geloof

Veel Koe(k)koeks wonen in dorpen die overwegend katholiek zijn in een verder vooral protestante streek. Hoe dat kwam, hoorde ik als 10- of 11-jarige voor het eerst.
Het zal augustus in 1956 of 1957 zijn geweest dat ik in de grote vakantie voor enkele weken logeerde in Baak. Opa Koekkoek vertelde over zijn onderzoek naar de stamboom van de Koekkoeks. Toen kwam het geloof ter sprake. Hij vertelde een verhaal over het geloof dat in de familie werd doorverteld. Er waren drie broers, zeg maar voorouders, die leefden in de tijd van de godsdiensttwisten. Soms gingen hele dorpen over naar het ́nieuwe geloof ́. Zo verging het blijkbaar onze voorouders; twee broers bleven katholiek en de derde ging met de dominee mee. Althans zo luidde het familieverhaal. Opa was benieuwd of hij in de archieven nog kon achterhalen over welke voorouders dat ging. Hoewel hij de familietakken reeds had uitgeplozen tot voor 1800, is dat hem niet gelukt.
Medio 1995 kwam mijn oom Pater Jan op het spoor van een familietak die blijkbaar protestant was geworden. Het was Jan Henderijcks Koekkoek en deze trouwde in 1686 in Twello Nederlands-Hervomd. Het familieverhaal lijkt daarmee ruim 3 eeuwen oud.

De reden waarom sommige familieleden Katholiek bleven en anderen Nederlands Hervormd werden, leeft ook als familievertelling. Volgens Leo Koekkoek, de oud-molenaar van de Vecht-Terwolde, zat het zo. In de tijd van Reformatie en de godsdienststrijd gingen grote delen van ons land over op het nieuwe geloof. Met name boven de grote rivieren was dit op grote schaal het geval. Toch bleven er in vele streken katholieke enclaves: zo ook in de buurt van het kasteel de Cannenburgh. De oorzaak ligt voor de hand. De adellijke familie van Isendoorn bleef katholiek, zij hadden nauwe banden met een klooster in Duitsland. Dit betekende voor alle horigen van het kasteel, dat men trouw moest blijven aan het oude geloof.

Huiskapel van de Cannenburgh waar voorouders zijn gedoopt

Een ieder, die woonde op een boerderij of molen van het kasteel, diende katholiek te blijven of de pacht werd opgezegd. Het gezegde is hier van toepassing “Wiens brood men eet, diens woord men spreekt”. Of men trouw
bleef aan het oude geloof, werd zelfs gecontroleerd. Zo zijn verschillende families waaronder de Arendsens en de Koekkoeks als pachters trouwe katholieken gebleven. De Isendoorns waren actief om het geloof in
stand te houden. In de slotkapel, ook aangeduid als huiskapel, zijn verschillende Koekkoeks baby’s gedoopt. Een enkele keer staat
vermeld dat de baron als peter of de barones als meter aanwezig was. De Koekkoeks op de Cannenburghse watermolen woonden ook slechts enkele honderden meters van het kasteel. In de tijd dat het vieren van de H. Mis verboden was, functioneerde een van de kelders van het kasteel als een schuilkerk, wist Leo Koekkoek uit overlevering te vertellen.
Toch waren de Koekkoeks zelf ook overtuigd katholiek. In de boerderij ‘het Witteveen’ is schuilkerk gehouden ten tijde dat daar een familielid woonde. Vele generaties Koekkoeks zijn opgegroeid in de katholieke tradities en gewoonten en waren actief in de kerkgemeenschap.

Schuilkerk Oosterhof te Vaassen uit voorouderstijd

Opvallend is wel dat de Koekkoeks die wegtrokken uit de geboortestreek nog al eens terecht kwamen in katholieke enclaves, d.w.z. dorpen met een katholieke inslag in een overwegend protestantse omgeving. Als voorbeelden zijn te noemen Boerhaar, Baak, Laren en Denekamp. Het waren blijkbaar ook actieve gelovigen. Vele familieleden werden geroepen tot het priesterschap of traden in bij congregaties en kloosters. Anno 2000 zijn er 4 zusters en 3 paters geabonneerd op de familiekroniek.

Dat brengt me bij een andere familiegeschiedenis die Opa Koekkoek in Baak vertelde.
Het was in de tweede helft van de 19e eeuw dat Willem Koekkoek, de vader van mijn opa, als ruim twintigjarige de opdracht kreeg om de bruidsschat van een nicht die intrad in het klooster in Uden te gaan brengen. Die bruidsschat was een som geld. Brengen betekende een voettocht van Epe via Apeldoorn, Arnhem, Nijmegen, Grave, het dorpje Zeeland naar het slotklooster van de Birgittenessen in Uden; een tocht van zo’n 100 kilometer. Hij deed daar verscheidene dagen over en overnachtte in het Wapen van Grave. Dat etablissement bestaat nog, maar is al lang geen herberg meer.


De katholieke opvoeding door de generaties heen

Het is mede te danken aan het registreren van belangrijke geloofsgebeurtenissen als de doop, het huwelijk en het overlijden, dat wij dit familieboek vanaf 1650 hebben kunnen samenstellen. Pas vanaf 1810 werd het inschrijven van de geboorte van een kind bij de Burgerlijke Stand verplicht. Voor die tijd hadden alleen de kerken registraties waaruit de bevolkingssamenstelling was af te leiden.
Het dopen, d.w.z. de opname in de katholieke gemeenschap, was een belangrijke gebeurtenis. Tot ca. 1965 was het de gewoonte om het kind binnen twee dagen te dopen; de moeder was er bijna nooit bij. Nu is dit veranderd en is de doop een tijd later, waarbij door de ouders het hele gebeuren wordt voorbereid en er meer mensen voor worden uitgenodigd.

Borduurwerk met katholiek motief

De katholieke traditie werkte vanzelfsprekend door in de hele opvoeding, maar zo rond het zevende jaar waren er specifieke ac-
tiviteiten gericht op de voorbereiding voor de Eerste Communie, in sommige regio’s sprak men van de Kleine Aanneming. Bijna
iedereen zal dit feest nog vanuit eigen ondervinding kennen. De familieleden van de negende en tiende generatie kennen de ca-
deautjes die daarbij hoorden: een communieplaatje, een wijwatervaatje of kruisje.
De nieuwe kleren waren ook belangrijk.
De toediening van het Vormsel is binnen de kerk zelf veranderd. Zelf ben ik in 1954 gevormd door de bisschop maar het was een
onpersoonlijke aangelegenheid. Alle leerlingen van de vierde klas van de jongens- en meisjesschool liepen naar de kerk; in totaal
vier klassen dus meer dan honderd kinderen. Een voor een naar voren komen en je was in sneltempo gevormd. Er waren geen ouders bij. Een gunstige bijkomstigheid was dat je niet terug hoefde naar school. Nu is het Vormen samengevoegd met wat vroeger de Plechtige Communie heette. Dat was in de laatste klas van de lagere school; je deed dan de hernieuwing van de doopbelofte.
Ter voorbereiding op die plechtige communie moest je de Grote Catechismus leren. Dat was een boekje met wel honderd vragen over het geloof. Die vragen werden op school overhoord.
Bij ons was er een wedstrijd aan gekoppeld. De besten kregen een wat dikker kerkboek als eerste prijs. Voor de tweede prijswinnaars waren er iets minder pontificale kerkboeken. De overigen kregen ook een kerkboek.

Het bidden van de “Engel des Heren” voor de warme maaltijd en het rozenhoedje voor het naar bed gaan, waren dagelijks terugkerende rituelen. Na het rozenhoedje kwam dan de Litanie van Allerheiligen, verder nog uitgebreid met het aanroepen van allerlei Heiligen; ondertussen begonnen de knieën zeer te doen van de kokosmatten of werden koud van het zeil of de stenen vloer. Even afwisselen en de knieën op de onderste sport van de stoel zetten, hielp korte tijd. Dat latje was te dun voor het hele gewicht. Soms had je geluk, de voorbidder of -bidster kon langzaam of vlug voorbidden; er waren ooms bij die een bewonderenswaardige snelheid aan de dag legden.
Na de lagere school was de geloofsopvoeding niet af. Mijn oudste broer en zus gingen op zondagmorgen respectievelijk naar de Heilige Familie en naar de Maria Congregatie. Van anderen hoorde ik iets over het Maria Legioen. Ja, de zondag stond in het teken van het geloof.
Van de oudste nu nog levende generaties hoor ik dat zij minstens twee keer op die dag naar de kerk gingen, oftewel naar de Hoogmis en een gewone Mis of naar een Mis en het Lof.
In bepaalde tijden van het kerkelijk jaar was er geen Lof, maar de Kruisweg. Dat was iets actiever, er werd tussen iedere statie gezongen en de priester met misdienaars trok de kerk rond.
Die kruisweg werd ook wel eens gebruikt of misbruikt om op een bruiloft een levensloop uit te beelden. Wat werd er dan per statie veel gelachen.
Wat mij ook bij gebleven is, was de afschaffing van de verplichte hoofdbedekking voor de meisjes en vrouwen bij het ter kerke gaan. Uit eerbied voor God moest het hoofd in de kerk bedekt zijn met een mutsje, hoed of sjaal. Menig moeder zal strijd gehad hebben met de dochter die bij de Plechtige Communie geen hoofdbedekking op wilde.
Op retraite gaan was eveneens een terugkerend verschijnsel. Enkele dagen in afzondering in een klooster, regelmatig alleen uren doorbrengend op een kaal kamertje om na te denken over hetgeen was verteld. Natuurlijk kwam daar gein en ondeugd bij; het was niet voor niets jeugd. Het waren dagen met veel lachen en humor.
Die katholieke cultuur en traditie had wel iets, en nog steeds. Pasen en Kerstmis waren niet alleen hoogtijdagen voor de kerk maar ook voor de kinderen en de gehele familie. Zeker de ouderen zullen zich de tradities herinneren die aan dergelijke dagen vooraf gingen zoals het snoeptrommeltje in de vasten, het biechten, het zetten van de kerstboom, het meespelen in de kerstvoorstellingen, een palmpasen maken en de oude palmtakjes verbranden, die thuis vervangen waren door nieuwe.
Ja, het leven van de katholieke jeugd was, zeker in vroeger tijden, doordrenkt met het geloof. En dat werkte door in de partnerkeuze. Als je de leeftijd had om uit te gaan, dan werd wel verteld waar je niet mocht komen. Liefst naar dansgelegenheden voor de katholieke jeugd; velen begonnen met dansles en daarna de Instuif van de parochie.

Een speciaal kerkelijk boekje voor de vrouw

Lastig zo niet onmogelijk was het voor de oude generaties om verliefd te worden op een niet katholiek. Diepe treurnis in het huis en de opdracht om het ‘uit te maken’. Soms leidden zulke ongelukkige liefdes er toe dat helemaal niet meer werd getrouwd.
Maar als er werd getrouwd, dan was het iets aparts; een dag om nooit te vergeten. De hele familie in nieuwe kleren of tenminste op “zijn zondags”. Het trouwen voor de kerk was belangrijker dan voor de wet, met de bruid als stralend middelpunt. Het voorgaande telt tenminste voor de huidige generaties. In grootvaders tijd was dat anders. Het trouwen gebeurde gewoon in de vroegmis; men nam daarna nog een borreltje en de werkdag kon weer beginnen. Voor de trouwfoto, als die al gemaakt werd, ging men bij een andere gelegenheid naar de fotograaf.

Actieve leden van de geloofsgemeenschap
Een geloofsgemeenschap moet gedragen worden door de parochie. De pastoor, vroeger geassisteerd door een of enkele kapelaans, kon het niet alleen. De kerk had toen bovendien een behoorlijke maatschappelijke functie; de armenzorg werd veelal vanuit de parochie gedaan.
Er zijn vele vormen van actief deelnemen aan de geloofsgemeenschap en deze werden voortdurend gestimuleerd. Het meespelen in een Kerstspel was een kinderlijke vorm, meelopen in de processie was ook eenvoudig. Als je misdienaar werd, steeg je in achting bij de jeugd; je was dan een insider die wist hoe miswijn smaakte en je bracht soms lontjes mee die gebruikt werden om kaarsen aan te steken. Voor de misdienaars werd jaarlijks een reisje georganiseerd.
Onze familie heeft vele tientallen misdienaars gekend. Als je ouder werd, kon je acoliet worden.

Op een aantal plaatsen waren processies en liepen de meisjes als bruidje mee; de Sacramentsprocessie of de processie voor Maria. Het waren hoogtepunten in die dorpen. Hoeveel familieleden gingen niet te voet of met de bus op bedevaart of met de trein naar de Stille Omgang in Amsterdam? Het zijn gebeurtenissen geweest waar later nog vaak over werd gesproken.

Op school kwamen broeders, paters en zusters om te vertellen over hun werk; het had een sterk wervende functie. De gedachte of wens om in het klooster te gaan heeft bij velen gespeeld. In veel familietakken zijn jongens en meisjes daadwerkelijk naar het klooster of seminarie gegaan. In de genealogie staan tien zusters en paters vermeld. Voor de jeugdige familieleden waren dat eerbiedwaardige mensen; ze werden aangesproken met tante zuster of heeroom. Andere keren werd schertsend gepocht: “Maar wij hebben een heilige familie”. Het voordeel van een dergelijke heilige familie was het op bezoek gaan in het klooster, dat was altijd iets aparts. In het Klooster van de Zusters van Liefde te Schijndel hadden ze een vermaard hobbelpaard en een Missiemuseum met eetbare vogelnestjes; aan die laatste mocht je overigens niet aankomen en zeker niet opeten. Je had ook wel eens het geluk dat je iets mee kreeg wat in het klooster was gemaakt.
Daar stond tegenover dat je ook werd ingeschakeld als collecteur of collectrice. Je ging als kind langs de deur om geld op te halen of prentjes of kaarten te verkopen.

Bidprentje van kerkmeester Albertus Koekkoek

Verschillende familieleden zijn onderscheiden voor hun inspanningen voor de kerk. Dat kon zijn als koorzanger, organist of dirigent; veel belangrijker was je als lid van het Armenbestuur of als Kerkmeester. De kerkmeesters vormden het bestuur van de parochie maar moesten ook veel regelen.
Een eigen kerk dichtbij was altijd een wens van iedere geloofsgemeenschap. Daarom werden soms bouwpastoors benoemd om nieuwe kerken van de grond te krijgen. Financiële bijdragen waren daarbij van groot belang. Veel van onze voorouders hebben door schenkingen bijgedragen aan de bouw.
Om de kerkgebouwen in stand te houden zijn er nu collectes en periodieke bijdragen via de bank, vroeger was er plaatsengeld. Je kon ook een bank, stoel of aantal zitplaatsen pachten, waarvoor jaarlijks werd betaald. Daarmee had men dan eigen zitplaatsen in de kerk.

Katholiek onderwijs was ook belangrijk. Was dat niet in de buurt, dan waren er verschillende mogelijkheden:
Je ging toch maar verder weg naar school; en dat betekende 1 tot 1 1 ⁄ 2 uur lopen naar school en terug.
Je ging naar een katholiek internaat en kwam alleen in de vakanties thuis. Vooral mensen met een winkel of bedrijf maakten daar gebruik van voor hun kinderen. Het was een kostbare aangelegenheid.
Je ging naar de openbare of protestante school en kreeg extra godsdienstles.
Elders in het boek kunt u lezen dat Koekkoeks zich hebben ingezet om in het dorp katholiek onderwijs van de grond te krijgen.
Kortom het Rijke Roomsche Leven was en is nog steeds volop aanwezig in onze familie. Het is een traditie die ertoe bijdraagt dat reünies beginnen met een H. Eucharistieviering, die volledig verzorgd wordt door familieleden.