De Cannenburch wordt voor het eerst genoemd in 1365.
In 1372 wordt het kasteel in de strijd tussen de Heeckerens en de Bronkhorsters door de Heeckerens ingenomen en geplunderd.
Vanaf 1387 wordt de Cannenburch vermeld als leen van de Graven Van Gelre. (De leenmannen waren officieel geen eigenaars van een leengoed, maar ze hadden in de praktijk wel dezelfde rechten; daarom worden ze ook vaak eigenaren genoemd.)
Achtereenvolgens hebben verschillende adellijke geslachten dit kasteel bewoond:
Van Steenbergen (in 1372), Van Hoemen (1387), Van Buren (1390), Van Herwen (1402),
Van Keppel (1466).
Dirk van Keppel ruilde het kasteel met hertog Karel van Gelre tegen de Cloese bij Lochem. De hertog schonk het in 1543 aan zijn veldheer Steven van Ruitenborch. Deze verkocht het meteen door aan Seger van Arnhem; en deze verkocht het nog in hetzelfde jaar aan Maarten van Rossum.

Na diens dood kwam het eerst aan zijn broer Johan van Rossum. Toen deze kinderloos stierf vererfde het goed op de kinderen van hun zuster, Margriet van Rossum, die getrouwd was met Johan van Isendoorn à Blois.
Het geslacht Van Isendoorn à Blois heeft De Cannenburch bewoond tot 1882.
Frederik Johan van Isendoorn à Blois Anna Margaretha Josepha, gravin van Renesse van Elderen bewoonden De Cannenburch toen Theunis Lamberts molenaar werd op de Cannenburchse molen.

Onder dit echtpaar werd het gehele complex ingrijpend gemoderniseerd. Zij lieten een complete portretreeks opnemen van hun voorouders in een fraaie eikenhouten betimmering in de hal van het kasteel; rechts de Isendoorns en links de Renessens. In diezelfde periode ontstonden de beide bouwhuizen met de hierop aansluitende smeedijzeren hekken ter weerszijden van het voorplein en werd ook de toegangsbrug van de voortoren naar de tegenwoordige plaats verlegd. In aansluiting daarop werd het bordes gebouwd en werd de zandstenen Lodewijk XIV-ingangspartij aangebracht.
In 1865 werd het kasteel door de erven al verkocht aan de firma Cohen Wolf en Co, maar er was bepaald dat de weduwe van de laatste eigenaar het kasteel tot aan haar dood mocht blijven bewonen.
Na haar dood werd het kasteel in 1882 verkocht aan baron van Lynden en in 1905 aan de Berlijnse kunstschilder Dr. Richard Cleve. Na de oorlog werd het vermogen van de weduwe Cleve verbeurd verklaard door de Nederlandse staat, die het beheer toevertrouwde aan de Stichting “Vrienden der Gelderse Kastelen”. Deze stichting kocht het kasteel met naaste omgeving voor het symbolische bedrag van 1 gulden. In 1952 werd het voorlopig gerestaureerd. In de zeventiger jaren volgde een grondige restauratie waarna het voor het publiek toegankelijk werd gesteld.

(foto: Iconographisch Bureau, ‘ s-Gravenhage)